Anita Witzier: ‘Een thuis is essentieel in het leven’

Anita Witzier moet er niet aan denken om Kerstmis ergens anders te vieren dan thuis. Even vertragen, pas op de plaats. Tegelijkertijd is ze op televisie met 'Anita in de missie', over de witte paters. ‘Mensen maken altijd overal een thuis’

Wat herinner je je van jouw eerste ‘thuis’?

“We hadden een groot huis, een oude boerderij in Groot- Ammers, tussen de weilanden in de Alblasserwaard. Er was vrijheid, weidsheid, ook al waren mijn ouders heel voorzichtig met mij. Ik was hun enige kind, op wie ze ook nog eens vijftien jaar hadden moeten wachten. Aan de voorkant woonde mijn oma van vaderskant, aan de overkant was de kruidenier, een neef van mijn vader. De familie van mijn moeder woonde twee dorpen verderop. Iedereen binnen handbereik, dat was zo in die tijd. Je bleef waar je was geboren.”

Het klinkt als een thuis uit een andere wereld?

“Dat was het ook. Mijn ouders zijn geboren in 1919 en 1920. Ze hadden een winterslaapkamer en een zomerslaapkamer, iets als isolatie bestond nog niet. We hadden koeien en paarden en we aten deels van het land. Mijn moeder maakte zelf kaas en groenten maakte ze in, de bijkeuken stond vol weckpotten. Er hing een koffiemolen aan de muur, er stond een petroleumstelletje in de keuken. Het zou kunnen dat mijn geheugen een loopje met me neemt, maar voor mijn gevoel loop ik feilloos door dat huis heen: van de voorkamer naar de achterkamer en dan stond daar rechts het rotanstoeltje met een tafeltje, dan de bank, de kachel en dan twee kasten waarin je je kon verstoppen.”

Je sprak voor ‘Anita in de missie’ met missiezusters en -paters. Wat heb je van hen geleerd over ‘thuis’?

“Thuis is voor hen: Afrika. Ze gingen erheen in de jaren 50 en 60 en bleven er tientallen jaren. ‘Daar had ik willen sterven’, hoorde ik vaak. Ze zijn hier onder gelijkgestemden, worden goed verzorgd en zijn daar dankbaar voor, maar het is niet ‘thuis’. De meesten willen ook graag nog één keer terug, maar dat zit er wegens ziekte en ouderdom niet in. Ik vind dat heel verdrietig. Ze weten dat het zo gaat, kunnen het goed voor zichzelf verwerken, maar het verlangen blijft. Waar mensen zijn voor wie ze iets kunnen betekenen, dat is voor hen ‘thuis’, ook al zijn de voorzieningen nog zo basaal. Sommigen zaten in een gebied waar niets was, zelfs geen geschreven taal.”

Het hele interview leest u in KRO Magazine 51/52. Bent u geen abonnee, maar wilt u niets meer uit de gids missen? U kunt hier abonnee worden.

Tekst: Kalien Blonden